Datum

Taalverwerving tijdens de eerste duizend dagen

Terugblik mini-masterclass Paula Fikkert 

Paula Fikkert is decaan en hoogleraar taalverwerving en fonologie aan de Faculteit der Letteren van de Radboud Universiteit. Paula doet vooral onderzoek naar kinderen tussen de 0 -4 jaar. Ze onderzoekt wat kinderen al van taal weten, wat kinderen leren van de taal die ze om zich heen horen en hoe belangrijk taal in de eerste jaren is. 

Zo’n 25 procent van de kinderen is onvoldoende taalvaardig om goed mee te kunnen doen op school. Iets wat moeilijk in te halen is. Taal leer je namelijk niet op school, maar thuis en/of in een kinderdagverblijf. Alhoewel je op school kan bijleren, wordt het fundament gelegd in het 1e levensjaar. Het brein groeit in de eerste 1000 dagen harder dan in elke andere periode. Hoe gaat dat dan in z’n werk? En waar komen de individuele verschillen vandaan?

Klanken in taal

Vaak gaan we ervan uit dat kinderen vanzelf een taal leren. Voor je het weet verandert een niet-pratende baby in een kleuter die verhalen vertelt, grapjes maakt en ook kan liegen. Dat zijn bijzondere en gevorderde vaardigheden. Toch kan niemand zich herinneren dat ze die taal geleerd hebben. Het valt alleen op wanneer het niet goed gaat.

Kinderen luisteren al voordat ze geboren zijn naar taal. Wanneer de oren gevormd zijn tijdens de zwangerschap, ongeveer tijdens de laatste drie maanden, luisteren baby’s al mee. 

Ook als baby’s het niet laten merken, ze luisteren heel aandachtig naar taal. Baby’s tot 6 maanden kunnen zelfs alle klanken van alle talen onderscheiden. Iets wat oudere kinderen en volwassenen niet meer kunnen. Dit blijkt uit een Canadees onderzoek naar het contrast tussen twee verschillende klanken uit het Engels en het Hindi. Engelstalige baby’s tot 6 maanden konden nog twee verschillende ‘ta’ (t̪a-ʈa) klanken uit het Hindi onderscheiden, maar na zes maanden niet meer. Dezelfde baby’s konden nog wel het verschil tussen ‘ba’ en ‘da’ onderscheiden. 

Uit een onderzoek blijkt ook dat pasgeboren baby’s bij het luisteren moeiteloos twee talen uit elkaar kunnen halen. Ze hebben wel een voorkeur voor hun eigen moedertaal. Bij talen die op elkaar lijken, zoals het Nederlands en het Duits, is het een stuk moeilijker om onderscheid te maken. Dat heeft waarschijnlijk te maken met het ritme van de talen.

Van klank naar woord

Klanken zijn belangrijk, maar je moet ook woorden leren kennen. Hoe vind je de woorden in de continue spraakstroom? Vooral als je nog geen woorden in je vocabulaire hebt is dat lastig. We spreken over het algemeen zonder pauzes en zonder woordgrenzen. Denk maar aan een getypte tekst zonder spaties. Baby’s moeten leren waar de woordgrenzen zitten, hoe lang de woorden zijn, hoe ze klinken en hoe je het begin en het einde van een woord herkent. Dit kunnen ze nog niet als ze 6 maanden zijn, maar met 9 maanden worden ze er goed in en leren ze woorden te herkennen die ze net geleerd hebben.

Baby’s doen dit op drie manieren:

  • Ze letten op statische regelmaat in de taal: baby’s zijn hier ontzettend goed in. 
  • Ze letten op intonatie en klemtoon: hier zijn baby’s gevoelig voor. In het Nederlands gaat aan het einde van de zin de intonatie bijna altijd naar beneden en hebben 90% van de woorden in gesproken taal de klemtoon op de eerste lettergreep.
  • Ze letten op sociale aanwijzingen: dingen die ouders* aangeven. Bijvoorbeeld een woord noemen en ernaar kijken, helpen met het aangegeven van een woord-begin. 

Baby’s kijken automatisch naar gezichten. In de vroege fase kijken ze veel naar de mond, later naar de ogen. Baby’s gebruiken veel visuele signalen. Labiale klanken zoals p/b/m zijn meer zichtbaar en lijken ze eerder te leren. 

Baby’s zijn sociaal en leren beter van de mens dan van een machine. Dit is onderzocht bij drie groepen Engelstalige baby’s van 9 maanden oud. Deze groepen werden voorgelezen door een Chinese vrouw. Groep 1 live, groep 2 via video, en groep 3 alleen via audio. Daarna werd getest hoe goed de baby’s Chinese klanken die niet in het Engels voorkomen konden onderscheiden. Baby’s uit groep 1 die de vrouw live hebben gezien en gehoord, deden dit heel goed. Baby’s uit groepen 2 en 3 die alleen video of audio hebben gehad, konden dit niet. Dit toont aan dat baby’s allerlei sociale cues gebruiken die gericht zijn op natuurlijke interactie met een baby. 

Hoewel dit geen verrassing is, wordt er soms wel gedacht dat we dit kunnen uitbesteden aan AI of apps. Dit is geen goed idee voor baby’s en jonge kinderen. Ze leren vooral van mensen. De cues zoals wijzen, kijken en inspelen op waar een kind naar kijkt, helpen een kind bij het leren van taal.

Betekenis van een woord

Een woord is meer dan een reeks klanken, het heeft natuurlijk een betekenis. Er zijn twee belangrijke theorieën over hoe een kind deze betekenissen leert: ‘cross situational learning’ en ‘propose en verify’.

Bij ‘Cross situational learning’ zie je bijvoorbeeld eerst een plaatje van een bal en een bank en hoor je de naam van een van de objecten. Je weet dan nog niet welk plaatje bij dat woord hoort. Maar als je daarna een plaatje ziet van een bal en een hond en hoort weer bal, begin je de woorden te herkennen omdat je het plaatje van de bal en het woord al eerder hebt gezien en gehoord. Uit experimenten blijkt dat kinderen daar heel goed in zijn. Maar in een experiment zijn er maar twee opties. De werkelijkheid is veel complexer, omdat er vaak heel veel verschillende opties zijn.

‘Propose en verify’ gaat uit van hypotheses testen. Bijvoorbeeld wanneer een kind het woord ‘schoenen’ hoort en naar een paar schoenen kijkt, kan het kind denken: ‘misschien is dat wel wat er bedoeld wordt’. In een onderzoek kregen volwassenen een video te zien van van een interactie tussen baby en moeder zonder geluid, waarbij de volwassenen moesten raden welk woord er bedoeld werd. Dit bleek heel lastig te voorspellen vooral voor werkwoorden, waardoor men dacht dat woordleren in de praktijk dus lastiger is dan vaak wordt aangenomen. Maar in een onderzoek waar ouders en kinderen een camera en een eyetracker droegen blijkt dat wanneer er gezegd wordt ‘kijk naar het konijn’, de ouders het kind met het konijn zien, maar de baby alleen het konijn. Het kind focust zich dus op één ding. Vooral als het object benoemd wordt waar kinderen naar kijken, wordt het leren van woorden een stuk eenvoudiger voor baby’s.

Oetsiekoetsie

Is het echt nodig om onze spraak en taal aan te passen voor kinderen? Het ‘oetsiekoetsie’ taalgebruik? Uit recent onderzoek blijkt dat kinderen tot een maand of 9 een voorkeur hebben voor dit soort taalgebruik. Dit taalgebruik past namelijk beter bij de langzamere hersengolven van baby’s tot 9 maanden dan de snellere spraak die we tegen volwassenen gebruiken. Kinderen waarbij de breingolven goed in sync zijn met de taal, lijken later ook een grotere woordenschat te hebben. Er is nog niet bekend of het de taalverwerving negatieve beïnvloedt wanneer er niet in deze speciale kindgerichte spraak wordt gepraat.

Taalontwikkelingsstoornis

Voor de 1e verjaardag kent een kind al heel veel woorden, ook als ze nog niets gezegd hebben. Vanaf een jaar of 2 gaat het razendsnel. Kinderen gebruiken de informatie die ze binnenkrijgen heel efficiënt.  Het gaat niet alleen om woorden herkennen, maar ook om anticiperen. Bij kinderen die meer moeite hebben met taal, zoals kinderen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS), ligt dat anders.

In een onderzoek met kinderen van 3,5 jaar oud werd het verschil tussen kinderen zonder TOS en met TOS vooral duidelijk bij het voorspellen van eenvoudige woorden.

Bij het experiment ‘Eenvoudig woorden herkennen’ moet een kind na het horen van een woord, naar het bijbehorende plaatje kijken met dezelfde betekenis. Er wordt gelet op hoe snel een kind het woord herkent, ook wanneer het met een ander accent, dialect of toegevoegde tonen (denk aan het Limburgs) wordt uitgesproken. Kinderen met TOS deden dit bijna even goed en even snel als kinderen zonder TOS. Bij het experiment ‘Woorden voorspellen’ hoort het kind een woord en moet het kind voorspellen welk plaatje dat daarbij hoort. Bijvoorbeeld bij het horen van het woord ‘vliegen’, verwachten we dat kinderen naar een ‘vlinder’ en niet naar een ‘tractor’, voordat dat woord benoemd is. Daarmee wordt onderzocht of kinderen het juiste plaatje kunnen voorspellen. Dit deden kinderen met een TOS significant langzamer dan kinderen zonder een TOS. Omdat kinderen met TOS langer de tijd nodig hebben om woorden te herkennen, is het belangrijk om de snelheid van spreken aan te passen.

Individuele variatie en representativiteit

In alle (taal)onderzoeken vind je individuele variatie. In het onderzoek over TOS hierboven zie je duidelijke groepsverschillen, maar ook veel individuele variatie. Sommige kinderen met TOS behaalden vergelijkbare scores als kinderen zonder TOS, en sommige kinderen zonder TOS scoorden minder goed. Bij kinderen met TOS kan er sprake zijn van een afwijking, maar soms zijn de oorzaken van bepaalde verschillen onduidelijk.

Een probleem bij deze onderzoeken in het lab is dat veel van deze kinderen hoogopgeleide ouders hebben. De resultaten zijn daardoor niet representatief voor alle lagen van de bevolking. Paula en andere onderzoekers willen onderzoek doen naar kinderen uit diverse doelgroepen. Ook is er meer kennis van Westerse talen, terwijl er zo’n 7000 talen zijn en maar een klein deel daarvan is onderzocht. Het niet bereiken van diverse doelgroepen is een wereldwijd probleem. Wel wordt er wereldwijd steeds meer samengewerkt, waardoor dezelfde onderzoeken worden uitgevoerd en resultaten vergeleken worden.

In nieuwe onderzoeken wordt ook steeds meer gekeken naar de correlatie met woordenschat. Data uit woordenlijsten over woordenschat van kinderen, ingevuld door de ouders, wordt vanuit de hele wereld verzameld en is ook openbaar in te zien in de ‘Wordbank’ van Stanford. Zo zie je verschillen tussen kinderen en talen en kan je patronen herkennen. 

Laaggeletterdheid

Een taalachterstand wordt vaak gekoppeld aan laaggeletterdheid. Echter zijn leren lezen en schrijven heel andere vaardigheden dan het leren luisteren en spreken. Luisteren en spreken zijn natuurlijke taalvaardigheden die overal ter wereld worden geleerd, terwijl lezen een vrij recente ontwikkeling is. Ook zijn er culturen waar geen schrift is. Schriftelijke taal is een afgeleide van luisteren en spreken, al er zit ook een relatie tussen. Het klanksysteem moet op orde zijn, om een relatie te maken met het schriftbeeld. Zo hebben kinderen die minder gevoelig zijn voor klankcontrasten, ook meer moeite met lezen.

Wat kunnen ouders doen?

Er zijn tenminste drie dingen die ouders kunnen doen om hun kind te helpen met de taalverwerving voordat het kind zelf spreekt:

  • Spreken en zingen tegen hun (ongeboren) kind
  • Communiceren en spelletjes doen, zoals kiekeboe.
    Bij kiekeboe gebeurt er op letterlijk taalniveau niet veel, maar er is wel sprake van beurtwisselingen, interactie en voorspellen. Dit vormt een goede basis voor de taalontwikkeling van een kind.
  • Reageren op signalen (brabbels en gebaren) van kinderen
    Hiermee ontstaan mini-interacties. Ook dit is belangrijk om beurtwisselingen, interactie en voorspellen te leren.

Onderzoek naar woordenschat toont aan dat de hoeveelheid input ontzettend belangrijk is, vooral in het eerste levensjaar. Daarna gaat het ook over de kwaliteit van de input; variatie in woorden, lengte van woorden, zinsbouw, etc. Voorlezen werkt zo goed, omdat er in boekjes vaak andere woorden staan dan je gewoonlijk gebruikt, en vaak ook in een andere context of zinsstructuur. Vooral interactief voorlezen is goed: Beurtwisselingen zijn hierbij van belang, want dat zijn namelijk de momenten dat baby’s daadwerkelijk communiceren. Spreek dus niet alleen tegen je kind, maar spreek ook met je kind in conversatie.

Invloed technologie en media

Er wordt momenteel veel onderzoek gedaan naar het effect van woordleren als de communicatie tussen ouder en kind wordt verstoord. Bijvoorbeeld door het bellen of door te reageren op WhatsApp of andere social media terwijl een ouder juist met de baby aan het praten was. Baby’s worden hierdoor namelijk afgeleid, en het leerproces wordt verstoord. Dit heeft veel invloed op de taalontwikkeling. Kinderen leren namelijk veel van communicatie wanneer er aandacht voor elkaar is. Dit is iets om alert op te zijn.

Ook krijgen jonge kinderen tegenwoordig snel en vaak een device met spelletjes of video’s voor hun neus om kinderen stil te krijgen. Dit bevordert de ontwikkeling van een kind niet. Een kind moet namelijk kunnen ontdekken, jengelen en de omgeving observeren.

Wat kunnen bibliotheken doen?

  • Attendeer ouders op het belang van taal, al in de laatste maanden van de zwangerschap. Vooral als het kind nog niet zelf spreekt. Veel ouders zijn zich daar helemaal niet van bewust en beginnen pas met hun kinderen te spreken als baby’s zelf gaan brabbelen. 
  • Zo vroeg mogelijk beginnen met plezier hebben in taal tussen ouders en kinderen. Met verhalen, boeken, interactief voorlezen, liedjes zingen. De funfactor is heel belangrijk.
  • Stimuleer ouders om vooral in moedertaal te spreken, dat is de taal van het hart. Daar kan je veel nuance in aanbrengen. De moedertaal is de beste taal die een kind kan krijgen en het beste cadeau dat je kan meegeven aan een kind. Wanneer een ouder de Nederlandse taal zelf niet goed beheerst, is het beter om geen Nederlands te spreken om het kind geen verkeerd voorbeeld te geven.

Paula geeft aan dat er te weinig bewustzijn is over het belang van taal. Problemen met taal leiden tot problemen met sociale vaardigheden, psychische problemen, moeite met school en werk, problemen met alles. Aandacht voor taal is uitermate belangrijk, want taal is alles.

*In deze tekst spreken we over ouders voor het gemak. Dit woord is vervangbaar voor verzorger.

Naar overzicht Actueel en Blogs >>